Voor een werkstuk op school mag je teksten en plaatjes die je op internet hebt gevonden gebruiken. Dat is omdat je zo'n werkstuk alleen voor school maakt. Als je je werkstuk voor school ook op internet zet, bijvoorbeeld op Facebook of Instagram, kunnen heel veel mensen het bekijken. Het blijft dan niet meer alleen binnen de school. Denk er aan dat je altijd de naam van de maker bij het plaatje of de tekst zet. Noem ook de bron als dat kan, dat is de plaats waar je het gevonden hebt. Heb je plaatjes of teksten in je werkstuk gebruikt waar iemand anders auteursrecht op heeft, dan moet je even goed opletten. Zie:
Dit geldt ook als je jouw werkstuk met behulp van kunstmatige intelligentie hebt gemaakt, zoals met het programma ChatGPT of DALL-E. Jij stelt het programma vragen, en het programma maakt daar een tekst of een plaatje van. Daarvoor kiest het uit miljoenen voorbeelden die in het programma zijn ingevoerd. Als je dit van je meester of juf mag gebruiken (wel even vragen), dan zal jouw meester of juf ook willen weten of je daar gebruik van hebt gemaakt en wat je er zelf aan hebt toegevoegd of verbeterd. Jouw originele toevoegingen, jouw ‘persoonlijke noot’ die je terugziet in het werkstuk, maakt jouw werkstuk anders dan dat van anderen die hetzelfde programma hebben gebruikt. Daardoor ben jij ook de maker van dat werkstuk geworden en heb je daar ook het auteursrecht op.
Voor juffen en meesters: